debacker.info

Home
 
Breinbrekers
 
Online kwis
 
Kleuterhoekje
 
Oefeningen eerste leerjaar
 
Oefeningen tweede leerjaar
 
Oefeningen derde leerjaar
 
Oefeningen zesde leerjaar
 
Woordpakketten Tijd voor Taal
 
Oefeningen middelbaar
 
Kwisvragen
 
Kinderverhaaltjes
 
Moppen
 
Contact
 




 

Wiskunde oefeningen op vergelijkingen (rekenen tweede middelbaar - eerste graad)


Inleiding       

Hieronder volgen enkele raadsels. De oplossingen staan allemaal onderaan. Je kan dus best eerst alle raadsels proberen op te lossen, en daarna alle oplossingen bekijken.

Deze oefeningen kunnen opgelost worden via trial and error. Maar eigenlijk is het de bedoeling om ze op te lossen met behulp van de variabele X.
Bijvoorbeeld:

  • De som van 2 getallen is 5, en het ene getal is 1 groter dan het andere. Wat zijn die getallen?

  • Stel het kleinste getal gelijk aan X. Dat geeft dan: X + (X + 1) = 5
    Dus 2*X + 1 = 5
    Dus 2*X = 4
    Dus X = 4/2
    Dus X = 2

  • Oplossing: de getallen zijn 2 en 3.


Opgave       

Hier komen ze:
  1. In een klas van 27 leerlingen zitten er 5 jongens meer dan meisjes. Hoeveel jongens zitten er in de klas? En hoeveel meisjes?

  2. De som van 3 opeenvolgende getallen is 54. Bepaal die getallen.

  3. De som van 2 opeenvolgende oneven natuurlijke getallen is 52. Bepaal die getallen.

  4. De som van het dubbele van een getal en 13 is 37. Welk is dat getal?




Scroll naar beneden voor de oplossing

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De oplossingen

  1. In een klas van 27 leerlingen zitten er 5 jongens meer dan meisjes. Hoeveel jongens zitten er in de klas? En hoeveel meisjes?

    Stel het aantal jongens gelijk aan X.
    Dan is X + (X-5) = 27
    Dus 2*X = 32
    Dus X = 32/2
    Dus X = 16

    Er zitten 16 jongens en 11 meisjes in de klas.


  2. De som van 3 opeenvolgende getallen is 54. Bepaal die getallen.

    Stel het kleinste getal gelijk aan X.
    Dan is X + (X+1) + (X+2) = 54
    Dus 3*X + 3 = 54
    Dus 3*X = 51
    Dus X = 51/3
    Dus X = 17

    De getallen zijn 17, 18 en 19.


  3. De som van 2 opeenvolgende oneven natuurlijke getallen is 52. Bepaal die getallen.

    Stel het kleinste getal gelijk aan X.
    Dan is X + (X + 2) = 52
    Dus 2*X + 2 = 52
    Dus 2*X = 50
    Dus X = 50/2
    Dus X = 25

    De getallen zijn 25 en 27

    De opgave bevatte overbodige informatie: het feit dat de getallen oneven waren speelde geen rol in de oplossing. Dat was misleidend.


  4. De som van het dubbele van een getal en 13 is 37. Welk is dat getal?

    Stel het getal gelijk aan X.
    Dan is 2*X + 13 = 37
    Dan is 2*X = 37 - 13
    Dan is 2*X = 24
    Dan is X = 24/2
    Dan is X = 12

    Het getal is 12.



 


Terug naar het overzicht met breinbrekers