De vader van Jantje zit onder de auto.
Jantje vraagt: ‘Wat doe je?’
Zijn vader antwoordt: ‘Ik zoek iets.’
Jantje vraagt: ‘Waarom verzet je de auto dan niet een beetje?’
Zijn vader antwoordt: ‘Ik zoek de autosleutels!’
De vader van Jantje zit onder de auto.
Jantje vraagt: ‘Wat doe je?’
Zijn vader antwoordt: ‘Ik zoek iets.’
Jantje vraagt: ‘Waarom verzet je de auto dan niet een beetje?’
Zijn vader antwoordt: ‘Ik zoek de autosleutels!’
Jantje ziet voor het eerst een bij en roept: ‘Mama, mama! Die vlieg heeft een gestreept truitje aangetrokken!’
Jantje komt te laat op school.
De juf vraagt: ‘Waarom ben je te laat, Jantje?’
‘Wel,’ zegt Jantje, ‘ik droomde over voetbal!’
De juf zegt: ‘Dat is toch geen reden om te laat te komen?’
Jantje antwoordt: ‘Nee, juf, maar er waren verlengingen!’
Jantje zit helemaal achter in de klas en zegt tegen de meester: ‘Meester, ik kan het bord niet lezen.’
De meester zegt: ‘Ruil dan met degene voor je van plek.’
Even later zegt Jantje: ‘Meester, ik kan het bord nog steeds niet zien!’
De meester antwoordt: ‘Ruil dan maar weer met degene voor je.’
Even later zegt Jantje weer: ‘Meester, ik kan het bord nog steeds niet lezen!’
De meester is verbaasd en zegt: ‘Hoe kan dat nou? Je zit helemaal vooraan.
Jantje antwoordt: ‘Meester, u staat ervoor!’
Jantje komt thuis en zegt: ‘Mama, ik heb een complimentje van de juf gehad.’
‘Wat zei ze dan?’, vraagt zijn mama.
‘Ze zei dat alle leerlingen sufferds zijn, maar dat ik de grootste ben.’
Jantje vraagt aan Pietje: ‘Ken jij het verschil tussen een koe en een brievenbus?’
Pietje antwoordt: ‘Eh… nee.’
Jantje zegt: ‘Dan kun jij beter geen postbode worden!’
Jantje gaat bij oma en opa logeren.
Jantje zegt: ‘Oma, ik moet pissen.’
Oma zegt: ‘Bah wat een vies woord. Dat wil ik niet meer horen. Zeg maar fluiten.’
Even later gaan ze slapen. Jantje krijgt ’s nachts een nachtmerrie en mag bij oma en opa in bed slapen.
Na een paar uurtjes zegt Jantje: ‘Opa, ik moet fluiten.’
Opa zegt: ‘Jantje, je kunt toch niet zomaar midden in de nacht fluiten.’
Jantje zegt: ‘Maar ik moet echt!’
Opa zegt: ‘Ach, doe het dan maar heel zachtjes in mijn oor.’
De leraar vraagt aan Jantje: ‘Kun jij een uitgestorven dier noemen?’
Jantje antwoordt: ‘De kanarie, meneer.’
De meester zegt: ‘De kanarie is toch helemaal niet uitgestorven!’
Jantje zegt: ‘Jawel hoor, de kat van de buren heeft hem gisteren opgegeten.’
Jantje vraagt aan zijn moeder: ‘Mama, hoe wordt een kalf geboren?’
Mama zegt: ‘Eerst komt de kop, dan de poten en als laatste het achterlijf.’
Jantje vraagt verbaasd: ‘Maar wie zet hem dan in elkaar?’
De leraar zegt: ‘De meeste woorden die met “on” beginnen, zijn woorden die niet zo positief zijn, zoals ongehoorzaam , onaangenaam enzovoort. Weet iemand nog een voorbeeld?’
Jantje roept: ‘Onderwijzer, meneer!’
De tekenleraar vraagt aan Jantje: ‘Wat heb je getekend, Jantje?’
Jantje antwoordt: ‘Een grazende koe, meneer.’
De tekenleraar reageert verrast: ‘Waar is het gras dan?’
‘Dat heeft de koe opgegeten, meneer.’ zegt Jantje.
‘En waar is de koe eigenlijk?’ vraagt de leraar.
Jantje antwoord: ‘Die is weg. Een koe blijft toch niet in een wei zonder gras staan.’
Jantje komt uit school en zegt tegen zijn moeder: ‘Mama, ik wou dat we een rond klaslokaal hadden.’
‘Waarom dan?’ vraagt zijn moeder.
‘Omdat ik dan nooit meer in de hoek hoef te staan!’ zegt Jantje.
Jantje vraagt aan de meester: ‘Meester, mag het raam open?’
De meester antwoordt: ‘Natuurlijk jongen, hoezo?’
Jantje zegt: ‘Thuis slaap ik ook altijd met het raam open!’
‘Wat is dichterbij, Jantje? De maan of Australië?’, vraagt de juf.
Jantje antwoordt: ‘De maan, juf.’
‘Waarom denk je dat, Jantje?’ vraagt de juf.
Het zegt: ‘Omdat ik ’s avonds de maan kan zien en Australië niet.’
Jantje en zijn oma maken een wandeling.
Jantje ziet een snoepje op straat liggen en wil het oppakken. Oma zegt: “Laten liggen, Jantje. Alles wat op de grond ligt is vies.”
Ze wandelen verder.
Even later ziet Jantje een briefje van vijf euro op straat liggen. Hij wil het nemen, maar oma zegt: “Neen, Jantje. Alles wat op de grond ligt is vies.”
Even later glijdt oma uit over een bananenschil. Ze vraagt aan Jantje: “Wil je me even overeind helpen?”
Jantje antwoordt: “Nee, want alles wat op de grond ligt is vies!”
Aan het einde van de eerste schooldag vraagt de leraar: ‘Heeft er iemand nog een vraag?’
Jantje steekt zijn vinger op en vraagt: ‘Ik, meester. Wanneer begint de volgende vakantie?’
Jantje zegt tegen zijn vader: ‘Papa! Papa!’
‘Even wachten, Jantje.’ zegt zijn vader. ‘Ik praat nu met je moeder.’
Even later zegt Jantjes vader: ‘Nu mag je het zeggen.’
Jantje antwoordt: ‘Laat maar, papa, je hebt de slak in je sla nu toch al opgegeten.’
Jantje gaat voor het eerst naar zwemles, maar hij wil niet in het water.
Als hij eindelijk in het water ligt, roept hij: ‘Mijn zwembroek is niet waterdicht!’
Jantje is volgende week jarig. Zijn vader is van plan hem een trommel cadeau te doen. Hij gaat naar de speelgoedwinkel.
‘Kijk,’ zegt de winkelier, ‘deze blauwe trommel kost vijf euro. Die gele daar kost zeven euro en die oranje, ja, dat is een speciale. Die kost vijftien euro.’
‘Wat is er dan wel zo speciaal aan?’ vraagt Jantjes vader, ‘Ik zie er niets aan.’
‘Die oranje trommel is gegarandeerd binnen een week stuk, meneer’, antwoordt de winkelier.
Jantje komt bij de dokter en zegt: ‘Dokter, mijn neus is verstopt!’
De dokter antwoordt: ‘Zoek hem dan.’